VV03 cover 600
Juli 2022

‘Wat we ­bijbouwen moet echt heel ­flexibel zijn’

Interview met Prof.dr.ir. Henk Visscher, hoogleraar Woonkwaliteit en Procesinnovatie TU Delft

10 01

Verduurzaming kan op vele manieren. Bovendien is duurzaam wonen voor ­iedereen anders. In veel gevallen denken we direct aan energiezuinig wonen, maar ook een gezond binnenmilieu of een passende woonomgeving met ­voldoende services zorgt voor duurzaamheid. Met alle nadruk op energiezuinigheid is het de vraag of we voldoende oog hebben voor andere vormen van wooncomfort. ­Volgens professor Henk Visscher is het geen overbodige luxe om meer onderzoek te doen naar de veranderende woonwensen.

Hebben ontwerpers en bouwers wel genoeg oog voor de hedendaagse en toekomstige woonwensen? Hoogleraar Woonkwaliteit en Procesinnovatie op de TU Delft prof.dr.ir. Henk Visscher vindt dit een terechte vraag, waarop ook hij niet direct een passend antwoord heeft. Meer onderzoek hiernaar zou volgens hem heel zinvol zijn.
Zelf heeft hij in het verleden veel onderzoek gedaan, onder meer bij onderzoeksinstituut OTB. Met zijn huidige leerstoel richt hij zich vooral op procesinnovaties die bijdragen aan het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van woningen. De belangrijkste aspecten hierin zijn energie-efficiëntie, milieubelasting, bruikbaarheid, gezondheid en veiligheid van zowel bestaande als nieuwe woningen. ‘We hebben de komende jaren een enorme opgave in de bestaande woningvoorraad. In de eerste plaats om de energietransitie te kunnen realiseren. We moeten echt van onze fossiele brandstoffen af. Dat betekent vooral dat we onze woningen anders moeten verwarmen. Wij kijken hoe het huidige beleid en de regels uitwerken en welke impact de innovaties, regelgeving en bouwprocessen hebben op het verbeteren en verduurzamen van de woningvoorraad.’

Standaardisering

Volgens Visscher moet het uitgangspunt altijd zijn dat de eindgebruiker, de bewoner dus, centraal staat. Al geeft hij direct toe dat dit niet eenvoudig is. ‘Als we versneld willen verduurzamen in een zo sterk versnipperde markt als de bestaande woningvoorraad, ontkom je niet aan standaardisering van bepaalde oplossingen. Het begint met heel sterk isoleren van woningen. Ook industrialisatie van technische concepten is dan onontkoombaar. Dit betekent bijna per definitie dat er minder of minimale ruimte is voor maatwerk. Als je dat optelt bij het gegeven dat we maar weinig kennis hebben van de woonwensen van toekomstige generaties, kan dit tot suboptimale oplossingen leiden.’
Visscher maakte de afgelopen jaren ook deel uit van het managementteam van het Bouw- en Techniek Innovatiecentrum (BTIC), een samenwerking tussen overheid, markt en kennisinstellingen. BTIC richt zich op het stimuleren van innovaties om de Nederlandse ambities voor een klimaatneutrale gebouwde omgeving in 2050 mogelijk te maken. Daar merkte hij hoe moeilijk het is om de bouwpartijen grootschalig te betrekken bij de innovatie-opgaven die we in ons land hebben. ‘Het werkt natuurlijk niet mee dat we nu zo’n enorm krappe markt hebben. Veel animo en noodzaak om te investeren in innovatieve werkwijzen of nieuwe concepten is er nu niet. De uitzonderingen daargelaten. Maar voor de meeste bedrijven is het ‘business as usual’ en daarmee hebben ze hun handen vol.’

‘We hebben maar weinig kennis van de woonwensen van toekomstige generaties’

Meer onderzoek

Hij merkt zowel in de bouw- als de installatiesector dat het lastig is om marktpartijen te laten meedenken over, of meedoen aan onderzoek of het uitwerken van concepten die mogelijk beter aansluiten bij woonwensen van de toekomst. Dat geldt overigens ook voor woningcorporaties, die momenteel ook weinig (financiële) ruimte en mogelijkheden hebben, zegt Visscher, die zelf ook in de Raad van Toezicht zit van woningcorporatie Woonkwartier in Zevenbergen.
‘Toch zullen we meer onderzoek moeten doen om te zorgen dat we met industrialisatie beter aansluiten bij woonwensen van jongeren en woonconsumenten in het algemeen. Tijdens corona moesten we allemaal ineens thuiswerken. Is dit een ontwikkeling die blijvend is? We weten het eigenlijk niet. Daarom is het zo belangrijk dat de woningvoorraad die we bijbouwen of sterk renoveren, ook flexibel is. Dat wil zeggen dat we woongebouwen neerzetten die gemakkelijk aanpasbaar zijn. Dat is ook belangrijk voor de verduurzaming. Nog niet eens voor het energiegebruik, maar veel meer om het aspect circulariteit en herbruikbaarheid te bevorderen. Uiteindelijk is energie niet het enige waar we de komende jaren heel zorgvuldig mee moeten omgaan. Voor materialen en grondstoffen is het tenminste net zo cruciaal om daar een zuinig en selectief beleid voor te voeren.’

10 02

Woonkwaliteit

De grootste opdracht ligt bij de bestaande woonvoorraad. De energietransitie kan en zal een voorname ‘driver’ zijn om tegelijkertijd onze woonkwaliteit te verbeteren, verwacht Visscher. ‘Maar zoals ik al aangaf; we hebben het over een hele brede en zeer sterk versnipperde markt. En de kosten zijn hoog. Bovendien vind ik dat de industrialisatie van potentiële oplossingen erg traag verloopt. Doordat de kosten hoog zijn en blijven, moeten we ons ook afvragen of er nog voldoende financiële ruimte overblijft voor verbeteringen op het vlak van de woonkwaliteit. Daarom mogen we ons best afvragen of we echt dat hoge niveau van nul-op-de-meter en overal lagetemperatuurverwarming moeten introduceren.’
‘Daarnaast merken en weten we inmiddels dat, als we deze bouwconcepten niet goed uitvoeren, dit ook tot comfortproblemen, zoals oververwarming en te beperkte ventilatie kunnen leiden. Ik zou het ook prima vinden als we wat meer naar systemen met ‘midden temperaturen’ zouden kijken. Ik denk dan aan warmtenetten die we verduurzamen en waarop we grote aantallen woningen kunnen aansluiten. Het is niet realistisch dat we van mensen in bestaande woningen vragen om hun woongedrag en comfortwens zodanig sterk aan te passen dat het bij de concepten past die energetisch optimaal zijn.’

Starre regelgeving

Volgens Visscher is de regelgeving mogelijk nog wat te star. Er zijn wel bedrijven en corporaties die oplossingen ontwikkelen, maar die dan niet voldoen aan de regelgeving voor de Energieprestatievergoeding, omdat die erg sterk stuurt op de nul-op-de-meter-concepten. De professor kent ook het voorbeeld van de woningcorporatie Domijn in Enschede, die in een pilot woningen heeft verbouwd waarin ze alleen de leefruimtes (woonkamer en keuken) extra sterk hebben geïsoleerd en van lagetemperatuurverwarming hebben voorzien. De bewoners willen namelijk het liefst met open ramen slapen en van hen hoeven de slaapkamers en zolder niet zo nodig te worden verwarmd, zo blijkt ook uit onderzoek dat het lectoraat Sustainable Building Technology & Material van Hogeschool Saxion en Pioneering uitvoerde. Dus waarom zou je dan de hele woning zo vergaand inpakken. Het enige is dat de woningcorporatie, door deze beperkte energetische renovatie, niet in aanmerking komt voor een uitkering volgens de Energiepretatievergoeding (EPV). En zonder die vergoeding wordt het te kostbaar om alle woningen van de corporatie op deze wijze te renoveren. Terwijl de aanpak die zij ontwikkelden wel aansluit bij de wensen van bewoners en bovendien een flinke besparing betekent op materialen en beperkte budgetten.
‘Circulariteit wordt de komende jaren een essentiële voorwaarde in aanbestedingen. Ook daar zullen we meer rekening mee moeten houden, wat in zekere zin een druk uitoefent op de wijze van renovaties en het materiaalbeslag waarmee we renovaties gaan doorvoeren.’

‘Circulariteit wordt de komende jaren een essentiële voorwaarde in aanbestedingen’

Inventariseren

‘Het komt erop neer dat we goed moeten kijken hoe we ervoor zorgen dat energieneutraal bouwen en verbouwen blijft aansluiten op de woonwensen van de bewoners. Met de projecten die nu zijn uitgevoerd, kunnen we de ervaringen van bewoners inventariseren en onderzoeken. Missen de mensen stralingswarmte? Hoe ervaren ze het geluid van geavanceerde ventilatiesystemen in een potdichte woning? Hebben ze nog wel voldoende controle op, en mogelijkheden voor het besturen van de techniek? Ik denk dat we nog te weinig weten over al deze gebruikservaringen om nu al een uniforme aanpak voor al die bestaande woningen uit te rollen.’
Visscher vertelt over een onderzoeksproject met tiny houses, een concept dat mogelijk in de toekomst ook een rol van betekenis kan spelen. ‘Het is een feit dat het gemiddelde woonoppervlak van de Nederlander de afgelopen decennia fors is toegenomen. Dat komt vooral doordat er meer één- en tweepersoonshuishoudens zijn. Veel huizen worden gekocht op gezinsvorming. Maar als dat gezin dan, om wat voor reden dan ook, uit elkaar valt – scheiding, kinderen gaan uit huis, partner overlijdt – blijven mensen in die huizen wonen. Dat betekent dat we per persoon in ons land steeds meer gebruiksoppervlak moeten verwarmen of koelen. En ook steeds meer woningen moeten bijbouwen; meer dan wellicht nodig is als je puur naar de bevolkingsgroei kijkt. Zou je voor die ontwikkeling een oplossing vinden, dan kun je voor meerdere maatschappelijke vraagstukken enorm veel winst boeken.’

Kleiner woonoppervlak

Kortom, hoe verleiden we mensen om naar woonconcepten over te stappen met een kleiner oppervlak? Visscher: ‘Ten eerste door meer onderzoek te doen. Er zijn wel vermoedens over veranderende woonwensen, bijvoorbeeld ook bij jongeren. Maar een echte vertaling naar onze bouwopgave is er nog niet. Ik kan me voorstellen dat mensen best wat minder woonoppervlak willen als ze bijvoorbeeld meer algemene services daarbij krijgen. Een auto die ze kunnen gebruiken, een gemeenschappelijke tuin of park enzovoorts.’
‘De huidige route naar het bijbouwen van gemiddeld steeds meer vierkante meters per persoon is niet de oplossing. En wat we bijbouwen moet echt heel flexibel zijn. Demontabel en met materialen en methodes die herbruikbaar zijn. En dus ook kleiner, want dan gebruiken we direct minder energie. Het is daarom erg belangrijk dat we de bouwopgave – zowel nieuwbouw als renovatie van het bestaande woningbestand – heel breed bekijken. Met een focus op alleen de energetische renovatie kunnen we veel bestaande problemen niet oplossen en dus ook die noodzakelijke verhuisketen niet opstarten.’

Tekst: Rob van Mil
Fotografie: Eric de Vries